Ik ben zelf al uit de kleine kinderen (behalve in de oma-rol dan), om nog goed te weten wat er onder jonge ouders ‘trending’ is. Maar de laatste tijd viel me wel op dat ouders of misschien wel vooral moeders tegen hun jonge kind zeggen: ‘Dat is wel een beetje spannend he?’ En nou vraag ik me af waar dat voor staat. Zegt dat iets over de tijdsgeest? En welke drijfveren zouden daar nou achter zitten? En, werkt het eigenlijk?

Over welk fenomeen hebben we het?

Ouders bevinden zich met hun jonge kind van tussen de 3 en pakweg 6 jaar in een situatie die voor dat kind een minder prettige ervaring is. De ouder voelt dat aan zegt: ‘Het is wel een beetje spannend hè?’ Als toehoorder weet je dat de ouder dat doet om te laten merken dat ze (is het vaker de moeder?) er begrip voor heeft dat het kind iets ervaart wat hem of haar bang maakt. De ouder wil een empathisch, een geruststellend gebaar maken. De ouder geeft woorden aan wat het kind voelt.

Of we hier kunnen spreken van een fenomeen in de moderne opvoeding, dat weet ik helemaal niet. Maar mijn bericht op LinkedIn daarover heeft wel duizenden weergaves gehad en echt veel mensen -vooral vrouwen die in de pedagogiek en het onderwijs werken- hebben gereageerd. Die reacties hebben me geholpen om het fenomeen te ontrafelen en te beschrijven. Verder kon ik putten uit vrij recente wetenschappelijk literatuur; ook daar blijkt het fenomeen ‘te leven’.

De rijke taal-leeromgeving

We hebben het aan de neurowetenschappen te danken dat er steeds meer wordt gehamerd op het belang van een rijke talige leeromgeving. En dan gaat het niet alleen om woordjes leren, maar het gaat ook om de constructie van de moedertaal, hoe die klinkt, hoe de zinnen in elkaar worden gezet en hoe de interacties tussen mensen talig verlopen (ik heb zelf in mijn breinboeken (Van de Grift 2024) ook een duit in het zakje gedaan over dit onderwerp).

De door mij gewaardeerde Amerikaanse neurowetenschapper Liz Eliot (Eliot 1999), spreekt in dat verband over ‘taal in is taal uit’. Als je kinderen goede taalvaardigheid wil aanleren, dan moet je zelf het goede voorbeeld geven. Dat betekent veel praten, maar ook ‘rijk’ praten: met moeilijke woorden, complexe zinnen en interessante onderwerpen. Vooral de ouders die een hogere opleiding hebben gehad blijken dat te doen en dat levert taalvaardige kinderen op. Helaas blijken ouders die een minder hoge opleiding hebben gevolgd of die een niet Nederlandstalige achtergrond hebben, nog niet in gelijke mate als de hoger opgeleide ouders taal op jonge kinderen over te brengen. En, zoals de wetmatigheid ‘taal in is taal uit’ al doet vermoeden, blijken deze kinderen inderdaad vaker een taalachterstand op te lopen op jonge leeftijd (Leseman and Van Tuijl 2006, Justice, Jiang et al. 2019). Best goed dus, dan ‘moeilijk praten’ met een jong kind.

Democratisch ouderschap

Een andere invalshoek voor een relatief moeilijk gesprek zoals het praten over je gevoel met een jong kind is, dat er sowieso meer met kinderen wordt gepraat op denkbeeldig gelijke hoogte. Ouders praten niet meer alleen met kinderen over ‘dingen uit de kinderwereld’, maar ze praten ook over wat er ‘in de grotemensenwereld’ speelt. Door zo te praten delen zij die context met het opgroeiende kind en maken die ermee vertrouwd. Ook spannende situaties worden daarom begeleid en vooraf uitgelegd. Er worden veel vragen aan kinderen gesteld en op vragen van kinderen wordt ook veel antwoord gegeven. Zulke gelijkwaardige interacties worden verklaard vanuit democratisch ouderschap, en dat staat tegenover de opvoeding zoals ik die zelf en velen met mij hebben gehad: de meer autoritaire opvoeding. In de afgelopen decennia is er zo’n verschuiving geweest van een meer autoritaire opvoedingsstijl naar een meer democratische of dialogische stijl en dat hoor je in het spraakgebruik terug. Is dat goed? Nou, belangrijk is wel dat door het gesprek heen de boodschap duidelijk is. Nee is nee, bijvoorbeeld. Meer taal heb je daar niet voor nodig.

Veerkrachtspedagogiek

Het lijkt erop dat in het afgelopen decennium het bewustzijn in maatschappelijk- maar ook in pedagogisch opzicht is gegroeid, dat het belangrijk is dat kinderen veerkrachtig worden gemaakt. Ze moeten tegenvallers kunnen opvangen. Ze moeten sterk en flexibel genoeg zijn om zich aan te kunnen aanpassen bijvoorbeeld bij problemen in de sociale orde of bij sociale ongelijkheid.  Vooral in de tijd van corona zijn daar enkele -aanvankelijk vooral populaire- publicaties over geschreven (Hoffman 2010).

De introductie van het ‘veerkrachtige kind’ is daarmee een vrij nieuw maar wel een belangrijk thema geworden binnen de pedagogiek en de onderwijskunde (Thurston, Lundstrom et al. 2021). Wellicht druppelde het sindsdien door in de ‘gewone’ opvoedingscultuur? De missie voor ouders wordt daarmee om het kind zo sterk te maken dat het voorbereid is op de uitdagingen waar het voor komt staan.  Je streeft naar de ontwikkeling naar een sterk, emotioneel intelligent kind (Gottman 2011). Als je hierover meer wilt weten zoek dan naar ‘Resilient Pedagogy’.

Is dat goed? Of doet dat misschien denken aan ‘helikopteren’?

Theory of mind

Een zin als ‘het is wel een beetje spannend, he?’ is voor een jong kind best wel moeilijk. Taalkundig sowieso al: het is een zin zonder onderwerp, een vraag en tegelijk is het een conclusie. Bovendien is het woord ‘spannend’ eigenlijk niks, niets tastbaars en multi- interpretabel. Jonge kinderen beschikken zelf nog niet over het vermogen om zulke sociaal emotioneel geladen taal te produceren. Maar kunnen ze het begrijpen? Voelen ze de empathische waarde en de onderliggende boodschap? Om die vraag te kunnen beantwoorden kunnen we gebruik maken van het wetenschappelijke construct ‘Theory of Mind’ (Dunn and Brophy 2005). De Theory of Mind (ToM) verwijst naar het vermogen van een individu om mentale toestanden -zoals gedachten, overtuigingen, intenties, verlangens of emoties- aan zichzelf of aan anderen toe te schrijven; om de lading van gevoel te begrijpen, zoals ‘verdriet hoort erbij als je oma overleden is’. Zo’n gevoel is begrijpelijk, is logisch.  Dit ‘begrijpen van emoties’ is paradoxaal genoeg een cognitieve vaardigheid; het stelt mensen in staat om het gedrag van anderen te voorspellen en te interpreteren en dat is essentieel voor sociale interacties en communicatie. ToM ontwikkelt zich meestal in de vroege kinderjaren, rond het 4e, 5e jaar. Vooral het kunnen herkennen en interpreteren van emoties en gevoel bij ànderen is voor jonge kinderen echt nog heel erg moeilijk. En heeft het praten erover eigenlijk wel zin?

Is het goed? Aan een jong kind vertellen dat ‘iets spannend is’ zou je als een hulpmiddel kunnen zien om dat cognitieve proces van het herkennen van emoties, te bevorderen. Om het te helpen ontwikkelen. Of het werkt als een steuntje, een vertaling van een emotie vóór een kind, omdat die dat zelf nog niet kan. In beide gevallen is het goed om de beperking van het jonge brein goed in de gaten te houden. We kunnen van jonge kleuters niet verwachten dat die vaardigheden aanleren die in hun brein pas na de 6- of 7-jarige leeftijd tot ontwikkeling kunnen komen.

Angst en geruststelling

‘En toch werkt het’, reageerde iemand op LinkedIn.  Dat vraagt om een verdere duiding, zeker omdat we hierboven hebben geconstateerd dat het kinderbrein eigenlijk nog niet toe is aan ingewikkelde gevoelsduidingen en -taal. Daarvoor gebruiken we nu de theorie van de conditionering:

Volgens de principes van die theorie is het spannende gevoel de stimulus en het geruststellende gebaar (‘het is een beetje spannend, he?) de respons. En zou dat dan werken?  Dat is onderzocht.

In de literatuur maakt men dan wel een verschil tussen ‘fear’ en ‘anxiety’. ‘Fear’ is ongericht en een naar gevoel: je bang voelen. ‘Anxiety’ daarentegen is ergens angstig voor zijn, het is gericht en roept de behoefte aan vermijding op (Huisman, Flapper et al. 2010).  De respons is geruststelling heet ‘parental reassurence’ in de literatuur. We hebben het hier dus over ‘bang zijn’ en de woorden ‘het is een beetje spannend he?’, zijn de ‘reassurence’.

Interessant is dat het jonge kinderbrein veel niet begrijpt maar wel heel erg goed is in het zoeken van geruststelling en veiligheid. Op het moment dat het kind ongemak of angst ervaart, reageert de ouder met voelbare empathie: in de lichaamshouding en in de intonatie en het kind weet: dat is niet gevaarlijk (Halldorsson and Salkovskis 2023). De taal en de woorden doen er dan eigenlijk niet toe. Het zou dus inderdaad best kunnen werken, dat conditioneren.

Bij gerichte ‘angst’ gelden overigens andere wetten blijkt uit de literatuur: de conditionering werkt dan gauw averechts, als een versterker. Maar dat is iets voor een andere nieuwsbrief.

 

6 maart 2025 ©Betsy van de Grift

 

Meer lezen over de breinontwikkeling van jonge kinderen en hoe je daar mee om kunt gaan?  Check de boekenpagina met een bestelformulier voor flinke kortingen of bestel ‘Peuteren en Kleuteren’ of ‘Slim Jong Kind’ rechtsreeks bij de uitgever.

Referenties

Publicatie B. van de Grift

Illustratie bij LinkedIn nieuwsbrief

Dunn, J. and M. Brophy (2005). Communication, Relationships, and Individual Differences in Children’s Understanding of Mind. Why Language Matters for Theory of Mind, Apr, 2002, University of Toronto, Toronto, ON, Canada; This chapter originated from the aforementioned conference., Oxford University Press.

Eliot, L. (1999). What’s Going On in There. New York, Bantam Book.

Gottman, J. (2011). Raising an emotionally intelligent child, Simon and Schuster.

Halldorsson, B. and P. M. Salkovskis (2023). “Reassurance and its alternatives: Overview and cognitive behavioural conceptualisation.” Journal of Obsessive-Compulsive and Related Disorders 36: 100783.

Hoffman, D. M. (2010). “Risky investments: Parenting and the production of the ‘resilient child’.” Health, Risk & Society 12(4): 385-394.

Huisman, J., B. Flapper, L. Kalverdijk, M. L’Hoir, E. van Weel, J. Huisman, B. Flapper, L. Kalverdijk, M. L’Hoir and E. van Weel (2010). “Angst.” Gedragsproblemen bij kinderen: 169-183.

Justice, L. M., H. Jiang, K. M. Purtell, K. Schmeer, K. Boone, R. Bates and P. J. Salsberry (2019). “Conditions of poverty, parent–child interactions, and toddlers’ early language skills in low-income families.” Maternal and child health journal 23: 971-978.

Leseman, P. P. and C. Van Tuijl (2006). “Cultural diversity in early literacy: Findings in Dutch studies.” Handbook of early literacy research 2: 211-228.

Thurston, T. N., K. Lundstrom, C. González, J. Stommel, L. C. Masland, B. Buyserie, R. W. Bryson, R. Quistberg, D. S. Noffs and K. Wilson (2021). “Resilient pedagogy: Practical teaching strategies to overcome distance, disruption, and distraction.”

Van de Grift, B. (2024). Slim Jong Kind. Utrecht, Probook.